Wanneer ik ga wandelen met mijn hond, loop ik een standaard rondje. Ik kom dan langs het Indische bejaardentehuis bij mij in de straat. Er staat een Riksja in de entree en ik ging er wel eens bami of nasi lunchen. Op de hoek van het tehuis, bevinden zich benedenwoningen met een groot grasveld ervoor. De ramen zijn immens groot en vaak is het licht binnen aan, zonder dat de gordijnen gesloten zijn. In de zomer valt de zon juist binnen, zodat zich een soort toneelstuk afspeelt achter het raam.
Toen ik hier in 2017 kwam wonen, stond er vaak een man achter dat raam. Er zal twintig meter tussen hem en mij hebben gezeten. Hij zag er inderdaad Indisch uit en had een heel vriendelijke uitstraling. Het leek me een hele fitte man. Ik gok dat hij destijds halverwege de zeventig was. Maar dat was dus mijn observatie door dat raam heen. Telkens als ik met mijn hond passeerde, zwaaide hij uitbundig en vrolijk naar me. Met brede lach zwaaide ik dan ook terug. Het werd een gewoonte.
Ik realiseerde me dat ik mogelijk niet de enige voorbijganger was waar hij naar zwaaide. Het kon best zijn dat hij nog meer zwaai-contacten had. Maar het leuke was, dat hij het enige zwaaicontact voor mij was. Dus mijn relatie met hem was bijzonder. En voor de andere zwaaiers was dit waarschijnlijk ook zo. Daarmee zorgde hij er ook voor dat hij een plek kreeg in het dagelijks leven buiten zijn kamer. En ik vroeg me af of hij zich dit besefte, of dat dit juist de reden was waarom hij met mensen zwaaide.
Enkele jaren later zag ik dat midden in de kamer een bed stond. Daarin lag de man. En soms als ik lang bleef staan met mijn hond, ging er een hand omhoog. Ik zwaaide toch wat minder uitbundig maar net zo vriendelijk terug. Ik denk dat er toch een soort teleurstelling en boodschap in mijn zwaai kroop. Zo van "ik hoop dat u snel weer voor het raam staat".
Nog later zag ik verplegers door het raam. Het bed stond ook niet meer voor het raam. Maar als ik de kans soms had, neusde ik de kamer in, om te zien of het bed nog ergens stond. En dat was zo. Ik vertelde mijzelf dat het niet zo goed ging met de man. Zonder dat ik nog kon zwaaien met de man, merkte ik geregeld dat ik me bekommerde om hem. Steeds als ik het bed zag dacht ik "Ah, hij is er nog".
Omdat de gordijnen de laatste tijd vaker dicht waren, kon ik hem niet meer zien. Ik zag wel vaker begrafenisauto's voor het verpleeghuis staan die patiënten of bewoners die waren overleden, kwamen ophalen. Nog steeds maakte ik mij geen zorgen. Want er woonde nog veel meer mensen in het tehuis.
Vanmorgen liep ik langs de woning. De gordijnen waren wijd open. Er zat een klein grijs vrouwtje op een stoel. Ze keek niet. Maar zat gebogen met een brilletje naar de grond of een boek te staren. Ik voelde dat ik schrok. Toch bleef ik even staan. In gedachte stak ik mijn hand op. Ik moet eerlijk bekennen dat ik een soort emotie voelde. Ik denk dat hij was overleden. Of anders naar een kamer met nog intensievere zorg was gebracht. Eén ding was zeker: ik verloor die morgen een leuk contact. Een zwaaicontact. Het enige zwaaicontact voor mij.
Reacties
Een reactie posten