Mijn bovenbuurman ken ik volgens mij. Dat is een gekke opening van een column, maar ik heb een gezicht bij hem. En ik geloof dat hij het ook echt is. Hij woont op de zevende en hoogste etage. Ik op de zesde. Ik kom dus nooit op zijn verdieping. Tenzij ik eens aanbel om kennis te maken.
Maar dat deed ik voorlopig nog niet.
Maar als hij het dus is, heeft hij een Indonesische afkomst. Het zou ook Moluks kunnen zijn. Want naast mijn appartementencomplex staat een Moluks bejaardetehuis. En de verpleegkundigen die daar actief zijn, komen ook bij de bewoners in mijn flat. Wie weet woont hij om die reden zo dichtbij het bejaardtehuis. Maar eigenlijk weet ik het dus niet.
Maar het lijkt aannemelijk.
Mijn bovenbuurman is ongeveer éénvijfenzeventig, licht getint, heeft pikzwart krulhaar. Bijna zoals de pruiken in de carnavalswinkel. Ik schat hem net over de zeventig. Ik heb me weleens afgevraagd of hij een snackbar had. Ik herinner me dat ik vond dat hij naar friet rook, één van de schaarse keren dat ik hem sprak in de lift. Ik stapte, na wat zinnen te hebben uitgewisseld met hem, op de zesde uit. Hij en zijn eigenaardige lucht gingen verder naar de zevende.
Ik vind overlast een erg vervelend woord. Ik zie het weleens in de media. Ik vind dat het zoals kou of warmte, persoonlijk is. Overlast is voor iedereen anders. Wanneer ik me heel erg aan iets ga storen, er de nadruk op leg, dan vergroot ik uit wat er gebeurt. Dan kan iets al sneller overlast worden. Maar dat ligt eerder aan mij dan aan de ander. En daarbij horen geluiden van de buren, bij het wonen in een appartementencomplex. Dat heb ik op voorhand geaccepteerd. Dat maakt het overzichtelijk als ik weleens wat hoor.
En dat deed ik deze ochtend.
Mijn bovenbuurman was aan het zingen. Althans, zoiets probeerde hij. Het leek erg op oefenen. Heel erg volhardend oefenen. Een goede leerling dus. Het genre wat hij beoefende was opera. Een etage lager leek zijn stem een mengelmoes van die van Andrea Bocelli met een zakdoek in zijn mond en iemand die hard roept om hulp. Maar wel op een manier die aan zingen doet denken. Geen van de nummers die hij oefende kon ik herkennen. Het was niet mijn genre of zijn intonatie maakte het onherkenbaar. Ik laat het even in het midden. Maar als hij enig gevoel voor muziek in zijn stem had gelegd, had ik het zeker herkend.
Ik probeerde me te focussen op mijn werk. Thuiswerken dus. Het continue geluid van mijn zingende bovenbuurman was het gezoem van de koelkast die niet goed werkt. De graafmachine die deze dag met veel kabel de stoep open breekt. Uiteindelijk went het wel, maar het verstoort de concentratie. Je moet accepteren dat het er is. Dan maakt het deel uit van omgevingsgeluid.
Na anderhalf uur werd het plots stil. Ik hoorde nog wat vaag gerommel. En vroeg me af wat de beste man nu aan het doen was? Misschien moest hij zo werken? Ik dacht aan zijn snackbar die hij mogelijk niet had. En aan de naam die er boven het raam van zijn zaak hing. Een vergeelde lichtbak met aan weerskanten een Coca-Cola logo. Mijn buurman was de goedlachse krokettenbakker. Zijn krulhaar in een netje. De naam op het bord verraadde zijn hobby: Snackbar Het Valse Hoekje.
Reacties
Een reactie posten